Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen beval de koning, en zij brachten die mannen voor, die Daniel [65]overluid beschuldigd hadden, en [66]zij wierpen in den kuil der leeuwen hen, hun [67]kinderen, en hun vrouwen; en [68]zij kwamen niet op den grond des kuils, of de leeuwen [69]heersten over hen, zij [70]vermorzelden ook al hun beenderen. 65. Zie boven hfdst.3 vs.8. 66. Alzo vallen zij in den put, dien zij voor Daniel gegraven hadden. Zie Esth.7:10, wat Haman wedervaren is. Zie ook Ps.7:16,17, en Ps.9:16,17; Spreuk.26:27, en Pred.10:8. 67. Chaldeeuws, zonen. Onder den naam van zonen worden dikwijls in de Heilige Schrift ook de dochters begrepen. 68. Dat is, eer zij op het onderste van den kuil, of op den vloer of bodem des kuils gekomen waren. Zie gelijke straf van God hfdst.3 vs.22. Zie ook Amos 5:19. 69. Of, hadden de overhand over hen, of overweldigden hen, of waren meesters over hen. 70. Of, vermaalden.